H. gaat fietsen, ik loop een ochtendrondje in de schemering. Er vlucht een haas razendsnel weg over het gras, het bos in. De dennen zijn grijsgroen, met hoge vogelgeluidjes. Een roodborstje zit met afhangende vleugels in een heg. Een schuwe merel ritselt weg.
De hele dag zijn de meesjes druk in de weer met het voer: kool- en pimpelmeesjes, die elkaar verjagen, op hun beurt wachten of soms samen op een vetbol zitten. Wat valt wordt door de vinkjes opgegeten.
Einde middag nog een rondje. Zo nu en dan rolt een donderslag van de carbid over het land.
Staartmeesjes tsjirren hoog in de bomen; twee bonte spechten zitten elkaar in de veren, een derde zit vlakbij te hakken. Er komen zo'n 60 ganzen over, luid roepend, in een paar slordige v's. 's Nachts verlicht de nog haast volle maan de mist buiten.